dinsdag 3 maart 2015

Twee maanden portør



En ondertussen heb ik er dus twee maanden als portør op zitten. En reeds nu begin ik er als en portør uit te zien. Nonchalant open jasje, baardgroei, slenterende tred, bereid tot wat voor kletspraatje dan ook met wie dan ook en gewapend tegen al te bijdehandte verpleegsters. Nu alleen nog een tatoeage. En het is nog steeds leuk werk. Het is maar goed dat ik kinderen heb en dat ik gewend ben aan een brede variëteit aan soorten ontlasting. En niet alleen in bevuilde bedden…
 Tijdens mijn laatste vuilnisdienst bleek een gele zak, bestemd voor onder andere operatieafval, te lekken. De vloeistof deed qua kleur denken aan wat Alex’ produceerde als hij zich weer eens laveloos aan de moedermelk had gedronken. De geur was echter die van onversneden gal. En terwijl mijn kinderloze collega walgend probeerde de boel met zijn voeten op te dweilen, ging ik gewoon door de knieen om de boel even handmatig op te deppen. Been there, smelled that, got the t-shirt, zal ik maar zeggen.

Het grootste deel van mijn werk bestaat uit direct contact met patiënten. Uiteraard stel ik me zeer professioneel op. Maar als ik dan een meisje van halverwege de twintig ophaal van de Eerste Hulp en ik in de behandelkamer een eendenbek en twee stijgbeugels zie liggen…. Dan moet ik me toch even inhouden om niet de deur te sluiten, het licht uit te doen en met een galmende Satanische lach, klepperend met de eendenbek, op haar af te schuifelen. En de aandrang om als Igor gebocheld en wel de traumaruimte binnen te schuifelen (yesssss, massster….), levert vermoedelijk behalve het reeds aanwezige lichamelijke trauma, alleen maar psychisch trauma op.

Twee dingen zijn echter echt leuk om te doen. Al klinkt dat wel wat raar. Want het ene is overledenen naar het mortuarium rijden, het andere is bedlegerige patiënten in en uit rolstoelen helpen of ze draaien en keren in bed, zodat de verpleegster het bed of de persoon kan verschonen.
Bedlegerige patiënten, al dan niet in coma, worden met zeer veel zorg onder handen genomen. Gedraaid, gekeerd, recht gelegd. En elke aanraking wordt van te voren duidelijk gecommuniceerd zodat de patient weet wat er gaat gebeuren. Al met al dus vrij intensief werk. Mijn voorstel om de patient wat meer aan te sporen tot het zelf gebruiken van zijn spieren, middels het gebruik van een schrikstok of een ouderwetsche Pruisische rijzweep (zie je wel, als je maar wil dan kun je best! *klats*!) haalde het helaas niet.

Het is heel ontnuchterend om te zien hoe snel spieren verdwijnen. Bij patient R, die al weken op de intensieve afdeling R ligt en die ik zeer regelmatig in en uit een rolstoel help, zijn de beenspieren in de loop van een paar weken vrijwel verdwenen. Toen ik hem voor het eerst hielp, kon hij nog heel trots zelfstandig staan. Nu is op de rand van het bed zitten al een enorme prestatie voor hem. Maar elke keer dat ik hem zie en hem zelfstandig iets kan laten doen, laat ik uiteraard mijn enthousiasme duidelijk horen.
Ook de zwaarlijvige patiente H., die in eerste instantie altijd nurks in bed lag en nooit zin had om overeind te komen, kon een grote glimlach niet onderdrukken toen ze voor het eerst weer zelfstandig op de rand van haar bed kon zitten. Dat zijn hele leuke dingen om mee te maken. Het is ook heel opvallend dat vrouwen doorgaans een stuk meer doorzettingsvermogen hebben dan mannen. Op elke leeftijd. Vrouwelijke patiënten zijn doorgaans zondermeer bereid net even wat extra inzit te tonen. Terwijl de mannelijke patiënten toch veel kwijnender over komen. Alsof ze het eigenlijk al opgegeven hebben. Ik heb meerdere mannelijke patiënten, die ik met een plafondlift van bed naar rolstoel heb verplaatst, het zelfde grapje zien/horen maken: leg die strop maar om mijn nek. Dan ben ik er maar van af… Het wordt gezegd met een glimlach, maar de ogen zeggen wat anders…

Het ziekenhuis heeft twee zogenaamde zes-uurkamers. Een kamer waar overleden patiënten heen gereden worden voor ze naar het mortuarium gaan. En elke patient die daar komt te liggen, krijgt een alarmsnoer in zijn hand. Want stel je toch eens voor dat hij wakker wordt. Het is nog nooit gebeurd, maar je moet het niet in je hoofd halen het snoer te vergeten. Het hoort. Het is traditie. En we weten allemaal hoe erg Denen van tradities houden…
Ik kreeg vorige week het verzoek een overleden patient naar de zes-uurkamer te brengen. De nabestaanden wilden daar graag bij zijn. Dat kan, want naast de zes-uurskamer is een kleine afscheidsruimte waar nabestaanden nog even in rust afscheid kunnen nemen. Terwijl ik buiten stond te wachten, vroeg ik een collega hoe men nu condoleert in het Deens. Hij vertelde dat hij dat als portør nooit doet. Niet meer sinds hij een aantal nabestaanden opving die naar hun overleden vader kwamen kijken. Hij zei iets in de trant van ‘het spijt me dat uw vader is overleden…’ waarop een der nabestaanden zei: ‘Dat hoeft niet hoor, we zijn blij dat hij dood is…’ Dus dan maar volstrekte neutraliteit.

Eerder bracht ik een overleden persoon (hier een ‘mors’ genoemd) naar het mortuarium. Doorgaans liggen ze nog in het ziekenhuisbed waarin ze overleden zijn. Als de overledene dan de koeling in gaat, wordt hij in het laken gewikkeld waar hij op ligt. Ik doe dat altijd erg netjes, zodat het eindresultaat een beetje op een mummie lijkt. Dat valt blijkbaar op, want collega T. stond naar mijn eindresultaat te kijken en complimenteerde mij er mee. Blijkbaar slaan anderen gewoon het laken snel even over iemand heen en klaar. Voor mij een kwestie van respect.

Nouja, weer even genoeg voor deze keer. Binnenkort weer een nieuw verhaaltje!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten