zondag 20 december 2015

Een jaar portør

Zo. Mijn eerste jaar als portør zit er op. En toepasselijk begon en sloot het jaar vrijwel met de zelfde patiënt. In de eerste weken lag er een patiënt op de intensive care die ik regelmatig zag op mijn rondes daar. Kon niks meer, lag op bed aan allerhande apparatuur en een enorme collectie drains, sondes, enzovoort.

Een paar maanden later ging het beter en kwam ze op een algemene afdeling terecht. De laatste keer dat ik haar zag, vertelde ze trots dat ze bij de fysio al weer drie treden op een trap kon lopen. Tot ik haar afgelopen week weer tegenkwam. Zelfstandig lopend met een rollator, opgewekt en blij om mij ook weer te zien. Ze moest iets na laten kijken en werd daarom een nachtje opgenomen. Maar fantastisch om iemand zo hard te zien knokken om van een soort kasplantje weer op eigen benen te komen staan. Daar heb ik diep respect voor.
Zij beschrijft eigenlijk alles wat ik heb meegemaakt in het afgelopen jaar. Van eenvoudige transporten van afdeling A naar B met een patiënt tot intensief contact met patiënten op de intensive care. Letterlijk geen dag is het zelfde geweest het afgelopen jaar. Elke dag nieuwe mensen, nieuwe situaties en gebeurtenissen. Ik ben nog geen dag met tegenzin naar mijn werk gegaan.
Ik heb leuke dingen meegemaakt, indrukwekkende, trieste of ronduit gruwelijke dingen. Een kankerpatiënt die slecht nieuws heeft gekregen, een bejaarde die door een auto is doodgereden, een kind dat het hilarisch vond om met bed en al rondgereden te worden, een licht demente bejaarde die zich bezorgd maakt om mijn toenemende kaalheid en een verlegen lachende twintigjarige met het syndroom van Down die alle portørs zo vreselijk knap vond.

Bijnamen
In een van mijn eerste columns over mijn werk als portør vroeg ik me af of en wanneer ik een bijnaam zou krijgen. Nou, een echte bijnaam heb ik nog niet, maar een gangbare benaming voor mij is “den flyvende hollænder” (de vliegende Hollander). Een andere collega noemt mij “narkobaron” (drugsbaron, vanwege uiteraard mijn Nederlander zijn…). Ik had het slechter kunnen treffen. Ik had ook ‘Piep’ of ‘de Kromme’ kunnen heten. Die laatste heet niet zo omdat hij een kromme rug heeft (wat ik aanvankelijk dacht) maar het feit dat hij zijn verhalen altijd onderstreept met een gekromde wijsvinger…

Echter. Afgelopen zomer op brandweercursus hebben we ook enig onderricht gekregen in collegialiteit. En daar werd met zoveel woorden gezegd dat bijnamen eigenlijk niet kunnen, omdat ze vaak negatief bedoeld zijn. Ik snap de achterliggende gedachte wel, en ik merk ook dat het gebruik van bijnamen afneemt.  Maar persoonlijk heb ik er weinig moeite mee als ze me niet kwetsen.

Sociaal
Wat voor mij een hele interessante en goede ontwikkeling is, is dat ik als binnenvetter annex introvert nu dagelijks gedwongen ben direct contact te maken met mensen, small talk te hebben en me vooral heel open op te stellen. Als ik mezelf nu vergelijk met een jaar geleden, is dat een wereld van verschil. Portør Eelco draait er zijn hand niet meer voor om. In elk geval niet op het werk. Maar ik kan nog altijd met een soort mix van bewondering en jaloezie kijken naar hoe makkelijk sommige van mijn collega’s kletspraatjes over van alles en nog wat weten te maken.

Het scheelt een boel dat ik over mijn onzekerheid qua Deens spreken heen ben. Ik maak gerust nog fouten, ik spreek het nog niet 100% correct en ik heb een accent. Hoewel dat laatste doorgaans vooral als charmant wordt beschouwd. Maar de mogelijkheid nu dagelijks Deens te spreken heeft er voor gezorgd dat ik op dat vlak met sprongen vooruit ben gegaan. Gelukkig zijn mijn collega’s altijd bereid me te corrigeren als ik een foutje maak. Of als ik alleen mosterd op mijn hotdog doe, in plaats van mosterd, ketchup, remoulade, gebakken uitjes en augurk. Maar dat terzijde.

Dood
De dood komt in vele facetten, heb ik het afgelopen jaar geleerd. Het hoort bij het leven. Maar echt wennen doet het niet. Ik heb jarenlang een soort angst gehad voor dode mensen, althans dat dacht ik. Maar na de vele doden die ik nu gezien en aangeraakt heb, heb ik ook geleerd dat het vooral het verdriet er om heen is dat me raakt, of het nu familie is of wildvreemden. Ik heb geen enkel probleem met helpen bij het wassen van een pas overleden persoon, iemand in de koeling leggen, dat soort dingen. Maar zodra er gevoelens om de hoek komen kijken, wordt het heel anders.

Opnieuw een sprongetje terug naar de cursus van afgelopen zomer. Rollenspel. In een groepje van zes kregen twee een opdracht als portør en de overige vier moesten bekijken en commentaar geven. De situatie: een overleden kind van een jaar of zes en een moeder die aan het doodsbed in het ziekenhuis zat. Een CPR-pop was het kind, de moeder werd gespeeld door een actrice. In de voorbereiding niks aan de hand. Het is een rollenspel. Maar zodra bij de actrice een knop omging voor haar rol als rouwende moeder, zo ging er bij mij ook een knop om. Toen werd het opeens heel aangrijpend.
De eerste keer dat ik een verpleegster hielp met verplaatsen van een dode van een intensive care bed naar een gewoon bed, begon ik gewoonte getrouw de ‘patient’ aan te spreken. Vertellen wat we gingen doen… Tot ik me besefte dat de patient een dode was, die wel warm aanvoelde maar niets meer had aan mijn goedbedoelde aanwijzingen.

Hartmassage
Een aantal keer heb ik ook geschreven over mijn ervaringen op het gebied van hartmassage. Dat blijft elke keer een belevenis. Je hebt geen idee wat je aantreft als je de zaal betreedt waar de patient ligt. Vaak maak je meteen deel uit van een zeer goed geoliede machine. Personeel communiceert goed en werkt goed samen, duidelijke status updates en goed overleg als er besloten moet worden of we doorgaan of stoppen met de behandeling. In die gevallen wordt er ook aan ons portørs naar onze input gevraagd maar uiteindelijk is het de arts die beslist. Soms is het een duidelijke zaak, soms is ook twijfel te zien. Hetzij bij verplegend personeel, hetzij bij de arts.

Een haperende communicatie heb ik ook meegemaakt. Geen enkele achtergrond bij de patient, een arts met kennis van de patient die opeens weg is en niet te vinden is, geen medisch dossier voor handen. Dan merk je absoluut heel snel de frustratie bij de diverse personen op de zaal.
De hartstilstanden die me zijn bijgebleven zijn die waarbij de aanwezige artsen ook onze inzet als portør bevestigden. Door regelmatig aan te geven dat we goed bezig waren, of zelfs te zeggen dat wij als portørs de belangrijkste mensen ter plekke waren omdat wij de patient ‘op gang’ moesten houden. Dat geeft een kick.

Een keer heb ik een paar verpleegsters aan de kant moeten duwen om massage te geven. Ik was de eerste ter plekke en zag drie verpleegsters rond een bed die geen idee hadden van wat ze moesten doen en een halfslachtige massage afwisselden met paniekerige uitroepen naar elkaar. Dan denk je niet na, maar neem je over. Toen er daarna collega’s van me binnen kwamen in isolatie-dracht (mondkapje, schort voor), bleek het een patient te zijn die mogelijk NORO-virus had. Godzijdank had ik handschoenen aan toen de patient tijdens de massage overgaf over mijn handen…

Toekomstmuziek
En dan natuurlijk de toekomst. De recente bezuinigingsronde heb ik overleefd. Dus dat is mooi. Ik ben me terdege bewust van het feit dat ik in een beroep zit dat erg gevoelig is voor economische tegenslag en bezuinigingen, en daarmee dat mijn werkzekerheid helaas niet zo groot is als die van bijvoorbeeld een arts. Dus is ontwikkelen het devies, opleidingen waar mogelijk in combinatie met mijn werk. Dit jaar begin ik aan mijn opleiding als portør, hoewel het nog geen echte officiële opleiding is. Meer een interne opleiding die deels plaats vindt in Aarhus.

Maar het is wel duidelijk dat ik graag iets blijf doen met direct menselijk contact. Ik vind het leuk om rondes te doen op de intensive care of om samen te werken met een fysiotherapeut. Afgelopen week kwam het gesprek op een baan als verpleger op de intensive care. Daar is wel een vierjarige opleiding (voltijd, niet te combineren met een baan als portør) als verpleegkundige voor nodig, en dan nog eens twee jaar werkervaring. Dus dat gaat tijd kosten. Dan kan ik net zo goed ‘gewoon’ geneeskunde studeren, alhoewel ik dan pas na mijn vijftigste daadwerkelijk arts kan zijn.

Nouja, dat is verder koffiedik kijken. De komende jaren hoop ik vooral nog gewoon portør te kunnen zijn en misschien via een intern weggetje nog wat extra’s te kunnen toevoegen aan mijn werk.

zondag 29 november 2015

Utrecht (2)



Ongeveer een jaar geleden schreef ik over mijn bezoek aan Utrecht. Hoe de stad veranderd was, hoe ik door een stad zwierf waar ik de weg nog wel kende maar waarvan het uiterlijk enorm veranderd was. Afgelopen weekend was ik er weer. Om te dineren met vrienden en om Utrecht weer tot ‘mijn’ stad te maken.

Sinds augustus 1996 kom ik in Utrecht, toen begon ik aan de opleiding journalistiek. Zo uit mijn hoofd heb ik er, met een enkele korte onderbreking, gewoond sinds 1998. De jaren voor mijn echtscheiding is het vooral ‘onze’ stad geweest, de stad waar ik mijn ex leerde kennen, waar mijn kinderen geboren zijn. Waar wij samen waren.

Het is een raar besef door Utrecht te lopen en alle veranderingen te zien, zonder iemand aan mijn zijde te hebben tegen wie ik kan zeggen “Weet je nog hoe het uitzicht van het Ledig Erf was, tien jaar geleden” of “Parbleu, nog even en de Catharijnesingel is weer helemaal terug!” Want als je nog maar zelden in je stadsjie komt, zijn de veranderingen natuurlijk veel merkbaarder dan voor je vrienden die er nog wonen.

Maar nu ik weer single ben probeer ik ook mijn Utrecht van voor die tijd weer terug te halen.

De stad waar ik doorheen zwierf als ik voor de vierde avond/nacht op rij met de studievereniging in onze stamkroeg had doorgezakt. De stad waar ik verliefd werd op een lieve eerstejaars geschiedenis met wie ik nachtelijke wandelingen langs de singels maakte. De stad waar ik uren kon doorbrengen in de verschillende tweedehands boekwinkels, platenzaken en waar ik sigaren kocht bij De Oude Tijd op het Janskerkhof.

De stad waar ik voor het eerst geblowd heb met een vriend, waar ik voor het eerst Koninginnenacht gevierd heb, waar ik vrienden heb leren kennen die ik nog steeds zie en spreek. De stad die wordt gedomineerd door die befaamde toren, waarvan je hartsjie toch altijd openspringt als je ‘m weer ziet. De stad waar ik bij Tivoli nog eens het slachtoffer van zinloos geweld geworden ben, de stad van Mick o’Connels, De Gasterij en Broadway. De stad waar ik een wijze uit het oosten ontmoette, een soulmate.

Maar het is natuurlijk niet alleen het terugvinden van mijn Utrecht van toen, het is ook het ontdekken van mijn Utrecht van nu. Mijn nieuwe Utrecht. 

Stad van hippe eetgelegenheden, bijzondere winkeltjes, studenten, jonge ouders, levensgenieters. De stad die ik afgelopen zomer heb bezocht met mijn kinderen en die ik in de toekomst nog vaker zal bezoeken met ze. De stad die ik hopelijk mettertijd kom te bezoeken met een nieuwe partner. Ik kijk uit naar het schrijven van dit nieuwe hoofdstuk.

Ja, ik denk dat het wel goed komt met Utrecht en mij. Utrecht is mijn oude jas, zit vertrouwd zodra ik ‘m weer aan heb en ontvangt me nog steeds met open armen. Utereg me stadsjie!

https://www.youtube.com/watch?v=l2PmLKXir9Y

donderdag 10 september 2015

Arbeidstrots II

Mijn vorige blog klonk zonder twijfel een tikje donker, misschien negatief. Alsof ik niet altijd geniet van mijn werk. Maar hoe zwaar, heftig of intens mijn werk ook kan zijn, het blijft zonder enige twijfel de geweldigste baan die ik heb gehad. De dingen die ik beleef zijn uniek. Letterlijk geen dag is het zelfde. Ik heb de mogelijkheid mensen te helpen die om wat voor reden dan ook zelf niets meer kunnen. Ik ben trots op mijn werk als portør. En dat is een gevoel dat ik nooit heb gehad bij een werkgever.

Bijna anderhalf jaar geleden schreef ik een blog over de schoorsteenveger die de schoorsteen van Pauline’s huis kwam vegen. En over de beroepstrots die hij met zich mee droeg. Portørs hebben ook beroepstrots. Maar dat komt eigenlijk zelden aan de oppervlakte. Laat staan dat hun werk altijd gezien of gewaardeerd wordt. Ik heb herhaaldelijk van andere mensen die met het ziekenhuiswezen te maken hebben gehoord dat portørs ongeveer de minst gewaardeerde beroepsgroep in het ziekenhuis zijn. We lijken soms wel onzichtbaar. We komen als we nodig zijn, doen ons werk en gaan weer.

Op een kort pauzemoment op een ronde op een intensive care afdeling, werden mijn collega en ik aangesproken door een arts. Of wij portørs waren. Toen wij bevestigend antwoordden, sprak hij zijn verbazing uit dat wij eigenlijk zo volkomen als vanzelfsprekend gezien worden. “Als er bijvoorbeeld een hartstilstand is, dan komen jullie binnen, doen wat je moet doen en gaan jullie weer weg. Terwijl de rest van het team daarna een debriefing heeft. Daar zouden jullie eigenlijk ook bij moeten zijn.” En eigenlijk is dat ook zo. We zeggen vaak als mensen ons vragen “bent u de arts?” dat we ‘maar’ portør zijn. “Ik ben maar portør”. Het is maar een kort zinnetje, maar het doet totaal geen recht aan wat we eigenlijk zijn en wat we doen in het ziekenhuis.

Toen ik vorige maand op cursus was, werd ons ook gevraagd om trefwoorden op te schrijven die wij met ons werk als portør in verband brachten. En die woorden logen er niet om… “Teamplayer, levensredder, probleemoplosser, zorgverlener, brandweerman, transporteur, empatisch, aanspreekpunt”. Om maar eens wat te noemen. En dan is het apart te merken dat er aan de ene kant duidelijk dat zelfbewustzijn aanwezig is, maar dat we ook zelf ons werk eigenlijk marginaliseren met dat “ik ben maar portør”. Het helpt natuurlijk ook niet echt dat het werk als portør feitelijk laaggeschoold en slecht betaald is. Nouja, slecht betaald naar Deense begrippen dan. Ik verdien nu meer dan ik deed in Nederland…

Natuurlijk krijgen we wel waardering voor de dingen die we doen, maar dat is vooral op persoonlijk niveau. Ik heb hier en daar wel op facebook geschreven dat ik bij tijd en wijle lof krijg toegezwaaid over hoe ik mijn werk doe en hoe prettig men het vind om met mij samen te werken. Maar dat is voor collegiaal, een op een contact met zusters of diverse afdelingsmedwerkers. Het gebeurt zelden dat er lof van hogerhand voor ons werk komt. En dat is soms wel jammer. Een beetje bevestiging dat we goed werk doen kan nooit kwaad en brengt een hoop positiviteit met zich mee.

De mooiste waardering van mijn functie als portør kreeg ik terwijl ik met een collega op een traumapatient stond te wachten op een stampvolle traumaruimte op de eerstehulp. Omdat niet duidelijk was of het om een hartstilstand ging of om een zwaar ongeval, waren beide traumateams aanwezig (beide hebben een eigen team). Een minuut voor de patient binnen zou komen, werden de rollen nog even duidelijk verdeeld. Het ‘opperhoofd’ sprak de dertig aanwezigen toe over wat van wie verwacht werd. Op het einde draaide hij zich om, wees naar mijn collega en mij en zei: “Dat zijn de portørs, zij zijn hier de belangrijkste mensen. Zodra de patient binnen komt, springen jullie er boven op om hem hartmassage te geven!” En dat horen zeggen, ten overstaan van een traumaruimte met dertig man personeel, zusters, røntgenmedewerkers, anesthesiologen, artsen… Dat gaf een kick waar ik nog steeds van na geniet. Mijn werk doet er toe. Ik word gewaardeerd. En ik ben er trots op portør te zijn!

dinsdag 1 september 2015

Minder



Mijn  vier weken cursus (waarover een volgende keer meer) zijn voorbij en zo begon vorige week maandag mijn leven in het ziekenhuis weer. Na vier weken dagen van acht tot drie, was het weer even wennen om stipt zeven uur ’s ochtends weer fris paraat te staan. Om nog maar te zwijgen van de vier avondwachten. En de dagwacht overwerk vanwege de drukte. Maar ik had er absoluut zin in. Het voelde in zekere zin als thuiskomen. Dat heb ik nog nooit gehad op werkgebied.

Het ziekenhuis had er vermoedelijk ook zin in om mij weer aan het werk te zetten als portør. Ik heb opvallend veel ‘mindere’ dingen voor mijn kiezen gekregen in een week. Zo ongeveer de eerste patiënt die ik voor mijn kiezen kreeg, lag op een intensieve afdeling. De lakens moesten verschoond. Aangekomen op de kamer bleek ook onmiddellijk waarom. Het rook niet alleen overweldigend naar poep, in de woorden van de verpleegster lag de patiënt ook daadwerkelijk in een “meer van poep”. Ik zal de details verder besparen, maar de klus nam een uur in beslag en de boel droop aan alle kanten op de vloer.
Tijdens mijn avondwachten liep ik met de ‘stop pieper’. Op een avondwacht hebben twee portørs een pieper voor ‘trauma’ (denk aan verkeersongevallen) en twee hebben een pieper voor als er een hartstilstand is. Uiteraard piepte die van mij net terwijl ik midden in een ronde op een intensieve afdeling was. Meteen de boel de boel gelaten en de centrale gebeld. Iemand met een hartstilstand werd met een ambulance naar de eerste hulp gebracht. Veel konden mijn collega en ik niet doen, direct bij binnenkomst werd “Lucas” (de automatische hartmasseur) er op gezet en werd de patiënt een operatiekamer opgereden.

De volgende dag kwam het verzoek van een intensieve afdeling te helpen met het verplaatsen van een overleden patiënt van een intensive care bed naar een gewoon bed. Dat bleek de zelfde die de avond tevoren binnen was gebracht met een hartstilstand. Helaas niet gered dus. De verplaatsing was geen leuke klus, de lakens dropen van oud bloed. En voor de mensen die het niet weten: dat stinkt. Misselijkmakend wee. Het vocht dat uit de neus en mond van de patiënt liep bij het draaien, droeg niet echt bij aan een goed werkgevoel.
De uitsmijter kreeg ik vandaag voor mijn kiezen. Rond een uur af half acht ’s morgens werd ik met een collega naar de eerste hulp gestuurd. Er was zojuist een politieauto aangekomen met iemand achterin die op een brancard gelegd moest worden. Vanwege last van rugpijn en een gebroken voet. Mijn collega en iemand van de eerste hulp staken hun armen onder oksels van de patiënt, ik tilde zijn benen voorzichtig op. Op de brancard gelegd en naar binnen gereden. Waar bleek dat mijn handen onder het bloed zaten. Nouja, afwassen en op naar de volgende klus.
Een uur later ratelde mijn PDA het ‘trauma’riedeltje, een opgave die ik meteen kon boeken omdat ik in de buurt was. De traumapatient was de zelfde als die ik uit de politieauto had geholpen. Terwijl hij gescand werd, keek ik mee op het beeldscherm en ook mijn als leek was wel duidelijk dat beide voeten verbrijzeld waren. Ook werd duidelijk waarom. Van een brug afgesprongen, zes meter hoog. Met de bedoeling er een einde aan te maken. Maar dus niet hoog genoeg.
De patiënt liet alles volkomen passief gebeuren, gaf automatisch antwoord op de vragen van het personeel. Toen mijn collega en ik hem zijn kamer hadden opgereden, sprak de arts nog even met hem. Wat de arts zei, weet ik niet meer. Maar de verzuchting die de patiënt deed, zal ik niet snel vergeten. “Ik had niet meer wakker moeten worden…” Een berustende zucht, bijna een snik. En ik was volkomen sprakeloos.
Welkom terug op de werkvloer…

dinsdag 23 juni 2015

Over Taal...



”En er zijn onde piraten”
“En er is een ø waar…”
“En in norge is een by waar…”
“Hij is de trol die ballade maakt…”
“Giraffen kunnen niet ze nek bøje…”
“Toen ging hij aan mijn vingers sutten…”

Als Yelena enthousiast een verhaal vertelt, levert dat een uiterst aandoenlijke mengeling van Deens en Nederlands op. Enerzijds omdat Yelena toch een deel Nederlandse woorden mist, anderzijds omdat in het enthousiasme makkelijker is het Deense woord te gebruiken dan na te denken over een Nederlands equivalent. Soms verbeter ik haar, vaak niet. Ik heb geen enkele zin in te breken in een verhaal dat zo vol enthousiasme of blijheid wordt verteld. Alex voelt zich soms wel geroepen te verbeteren, maar dat kapt Yelena meteen af. “Alex, ik vertel nu aan papa…”

Alex scheidt Nederlands en Deens wel goed, hij kan soms niet op de juiste woorden komen in het Nederlands en zoekt dan zijn toevlucht tot een letterlijke vertaling, maar zijn Nederlands is prima. Gegeven de omstandigheden dat van Yelena ook. Zie je Nederlands maar eens op peil te houden als feitelijk alleen je ouders Nederlands met je praten. En soms opa’s en oma’s. Verder is het Deens wat de klok slaat. Als ze samen spelen, is de voertaal Deens. Soms begint Alex ook in het Deens tegen me te praten. “Alex, thuis praten we Nederlands..” zeg ik dan. En dat werkt. Alhoewel… Toen hij in de supermarkt Deens tegen me sprak en ik zei dat we thuis Nederlands spreken, antwoordde hij in het Deens “we zijn niet thuis…”

Om dan meteen ook maar even mijn Deens maar weer eens voor het voetlicht te halen. Ik schijn niet alleen als een bewoner van de Faeröer te klinken, ik schijn er ook uit te zien als een. Fijn is dat. Ik zie er dus uit als het bleke, blonde wanproduct van tien eeuwen mistroostige inteelt op een paar pukkels in de Noordzee waar de genenpoel zo klein is, dat zelfs iemand van Volendam zou zeggen: “Kom, ik zoek eens een deerne in Maastricht…”

Het mysterie waarom mensen mijn accent als Færøsk bestempelen is ook tot tevredenheid opgelost. Men herkent namelijk dat ik een accent heb. Deens met een Engels, Duits of Frans accent wordt vrij snel als zodanig herkend. Maar een Nederlands accent is veel zeldzamer en daarmee minder herkenbaar. En dan komt men al snel uit bij een Scandinavisch accent. Waarbij IJslands of Færøsk blijkbaar het voor de hand liggendst zijn.

Nu ik een half jaar gewerkt heb en er zowaar een beetje een sociaal leven begint te ontstaan, merk ik ook dat het Deens mijn primaire taal begint te worden. Denken begin ik in het Deens te doen, bijvoorbeeld. En ja, ik droom ook wel Deens… Ik moet af en toe nadenken over Nederlandse woorden. Het is makkelijk om laks te zijn en lekker het Deense woord te gebruiken, maar ik heb er meer aan om mijn Nederlands ook een beetje actief te houden. En dat lukt soms ook met hulp van mijn collega’s:

Afgelopen week was ik onderweg met een patient toen mijn telefoon ging. Een collega die vroeg of ik naar de portørcentrale kon komen om te helpen. Nou nee, ik ben net onderweg… Waar gaat het dan om? Blijkt de beste man een Nederlandse retourenvelop te hebben en wil hij weten wat er op staat. Op mijn vraag of hij kon spellen wat hij niet kon lezen begon hij: H-O-E-F-T  N-I-E-T  G-E-F-R-A…. Okay, dat betekent dat er geen postzegel op hoeft…. Graag gedaan!

En omdat ik taal zo leuk vind, wordt het tijd weer eens iets nieuws te leren. Deens heb ik moeten leren. Gewoon als dagelijkse omgangstaal. Ik zou het nooit voor de lol gaan leren, het is bepaald geen mooie of spannende taal. Dus nu is het tijd om weer wat onzinnigs te leren. Het rijtje Hooghaarlemmerdijks/Nederlands, Engels, Duits, Frans, Fries, Russisch en Deens gaat daarom misschien aangevuld worden met Fins. “Waarom in hemelsnaam?” vroeg mijn Litouwse stapmaatje mij. “Daarom!” antwoordde ik zelfverzekerd. Hoofdschuddend nam hij nog een slok bier, herschikte enkele worstjes op de barbecue en verzuchtte “ja, dat is nou echt een steekhoudend argument….”

zaterdag 30 mei 2015

Ilddåb



Efter en stille og rolig begyndelse af arbejdsdagen med en kop kaffe i portørcentralen, bliver det tid til at arbejde. En patient skal fra afdelingen til røntgenafdeling på stuen. Lige da jeg giver røntgenlaboranten besked at pantienten er her, ringer min PDA. Hjertestop, den tredje i morges. Og lige på afdelingen jeg kom fra. Bare stop med at tænke, book opgaven og på vej. Spænnende, min første hjertestop. Jeg render gennem nogle besøger, op på trappen og kommer op på afdelingen hvor en sygeplejerske allerede viser hvor jeg skal hen. Når jeg kommer ind på stuen, forsvinder nervøsiteten. Jeg tager jakken af, tager handsker på og overtager fra sygeplejersken som er i gang med massagen.

…26, …27, …28, …29, ….30 teller jeg højt og stopper med hjertemassagen så personen ved hoved kan give to puster ilt. Når jeg starter igen med hjertemassagen føler jeg en hånd på ryggen. Min kollega er lige ankommet.

…26, …27, …28, …29, ….30 teller jeg igen og mens patiënten får ilt igen, tager min kollega over. Åbenbart har patienten, en mand i tresserne, bidt i sin tunge. Der kommer blod ud af sin mund. Efter et par minutter tager jeg over igen.

I mellemtiden blev stuen fyldt helt op med alt slags medisk personale. Til sidst er der kun brug for ti minutter hjertemassage før hjertet kan fungere selvstandig igen. Vi tager handsker af, vasker hænderne, tager jakker på igen og forlader stuen.
“Sådan, min første hjertemassage.” Siger jeg til min kollega. “Og? Var det grimt?” Spørger han. “Nee, ikke grimt. Bare arbejde, egentlig.” Og efter et gensidig  skulderklap, vender vi tilbage til vores arbejde.

Kvart i tre. Lige færdig med en venderunde på et intensivt afsnit og igen ringer pda’en. Hjertestop igen. Tre sal ned. Vi vil begge to book opgaven, men den er allerede optaget. Vi går ned alligevel fordi vi begge to har ikke særlig meget erfaring. Så alle muligheder skal benyttes. Vi kommer ind på stuen og i sengen ligger en kvinde i firrene. En kollega er allerede i gang med hjertemassagen. De sædvanlige tredive sekunder, to puster ilt og tredive sekunder igen. Men efter kort tid vil lægen at vi masserer fuld tid med en tjek hver anden minut.

Så er det min tur. Igen den innerlige ro. Du ved hvad der forventes og du kører bare. To minutter hjertemassage. To minutter, det er så kort. Men det føles som uendlig langt. Jeg er fuldstændig fokuseret på massagen. Men jeg hører alt der sker og bliver sagt. Lægerne som spørger efter information, patienthistorikken som læses højt, anmodningen at stoppe med massagen så der kan tjekkes om hjertet kan gøre det selv igen. Nej. Fortsæt massagen. Det er ikke et ordre, bare en sætning som er fulstændig selv talende.

Mens jeg er i gang med to minutter massage, starter patiënten med at hoste blod. Blodet sprøjter under  iltmasken og jeg føler at det lander på mine underarmene. Imens er brystet blevet rigtig glat og bliver det svært med at holde hænderne på det rigtige sted. Nu sidder jeg på knæerne på sengekanten, mit venstre knæ i en lille pyt lyserød væske.

Når jeg stopper, overtager en kollega på den anden side af sengen. Min plads bruges til et operativt indgreb. De siger noget om emboli. Jeg går over til den anden side, mens en læge tager sin skalpel og skærer lysken. Fordi massagen bliver formentlig vil vare længe, skal Lucas hentes. Lucas er en hjertemassage-automat. Den stilles over brysen og ligner mest en toiletsvupper.

Til sidst, efter 25 minutters hjertemassage, beder lægen at stoppe behandlingen. Sin kollega kigger på klokken og siger bare ’klokken er 15.23’. Stuen tømmer igen. Vi tager jakkerne, afleverer Lucas på Skadestuen og tager på portørcentralen. Vi trænger til en god kop kaffe. Tror jeg har haft min ilddåb i dag.